Tweedehands spullen, een zware start! En toch vond ik daar mijn kracht✨

Ik zie het nog zo voor me: april 2014, vlak voordat Nadin geboren zou worden. Ons allereerste huisje. Een maisonette woning op de eerste verdieping, in Ridderkerk Rijsoord. We woonden er uiteindelijk twee jaar, voordat alles gesloopt werd. Achteraf denk ik: wat een eng en bizar huis was het eigenlijk. Maar dat is niet waarom ik dit schrijf.

We hadden toen geen auto. Een heel jaar lang niet, omdat ik het gewoon niet kon betalen. Alles deden we lopend of met de bus. En toch… ik was trots. Trots dat dit óns plekje was. Ons eerste huis. Al was het allemaal tweedehands: het bed, het matras, de meubels. Alles. Maar het was van ons.

Die woning had een enorm lange trap naar boven. En ik vergeet nooit wat daar gebeurde. Ik ben eens hard van die trap gevallen, toen Nadin al geboren was. Ik hield hem in mijn armen en probeerde hem te beschermen. Bij die val brak ik mijn voortand. Sindsdien moet die tand steeds opnieuw gerepareerd worden, want hij breekt telkens weer opnieuw. Dat hele voorval zit nog steeds in mijn lijf, die schrik, dat moment, dat vasthouden van mijn baby’tje.

Zodra je boven was, liep je direct de keuken in. Links twee slaapkamers, rechts de woonkamer. En gelukkig had de vorige bewoner de vloer laten liggen; anders had ik dat er ook nog bij moeten betalen. Dat kon ik simpelweg niet.

Mijn meubels haalde ik via Marktplaats, van een gezin dat ging emigreren. Goedkoop, maar precies goed voor ons. De banken kwamen uit een outlethoekje met B-keuze spullen. “Prima,” dacht ik. En zo was het ook. Ook mijn stoelen kwamen daar vandaan.

En toch… ik voelde altijd een dubbel gevoel. Ik was trots dat ik iets had opgebouwd, maar ik schaamde me ook. Ik schaamde me niet voor de tweedehands spullen — maar het stak dat ik mijn kind niet méér kon geven. Ik kon geen nieuwe kinderwagen betalen. Geen nieuwe Maxi-Cosi. Tot ik in Pendrecht hoorde van een man die refurbished kinderwagens en Maxi-Cosi’s verkocht. Daar kocht ik alles. Goede spullen, veilig, netjes. Maar diep vanbinnen dacht ik soms: waarom kan ik niet meer bieden?

Nu denk ik daar héél anders over. Ik gaf het maximale wat ik kon. Alles ging naar mijn kind. Voor mezelf kocht ik niets, maar hij kwam nooit tekort. En dat is wat telt.

En waarom ik dit allemaal wilde opschrijven?

Omdat ik nu elke dag weer door Ridderkerk Rijsoord rijd wanneer ik Nalina naar de opvang breng. Elke keer als ik daar doorheen rijd, word ik teruggeslingerd in de tijd. Toen liepen we daar vaak langs, Armin en ik. Wandelingen, dromen, praten. En dan zei ik: “Hoe tof zou het zijn als we hier ooit gewoon een autootje konden uitzoeken? Een eigen auto, nieuw of tweedehands, maakt niet uit. Gewoon… ónze auto.”

Dat werd mijn eerste grote doel. Hard werken. Een bepaald salaris bereiken. Financiële vrijheid opbouwen. Niet om alles te kunnen kopen — maar om de pijn te vermijden van níet kunnen. Want ik weet hoe zwaar het is om keuzes te moeten maken die helemaal niets met luxe te maken hebben, maar simpelweg met overleven.

En nu… reed ik daar doorheen in mijn eigen Fiat 500. De auto waar ik altijd van droomde. Mijn auto. En mijn partner heeft ook zijn eigen auto. We hebben onze eigen plek, onze eigen zekerheid. We kunnen onze kinderen geven wat ze nodig hebben. We hoeven niet meer te kiezen tussen “iets voor ons” of “iets voor de kinderen,” want alles is toereikend.

En dan denk ik: kijk waar we vandaan komen. Van lopend en met de bus… naar twee auto’s. Van alles tweedehands… naar financiële onafhankelijkheid.

Van schaamte… naar trots.

Ik ben zó trots op ons. Op hoe ver we zijn gekomen. Op alles wat we hebben opgebouwd. En vooral: op wat we onze kinderen nu kunnen geven.

0 reacties

Reactie plaatsen