“ Ik stapte binnen bij de psycholoog en dit keer wist ik dat het anders moest.”
Ik stapte de kamer binnen en zelfs de stilte voelde zwaar. Dit was mijn eerste sessie, ik had besloten het anders aan te pakken. Geen omwegen, geen ontwijkende antwoorden, gewoon recht op mijn doel af. Terwijl ik mijn jas ophing en plaatsnam in de stoel, voelde ik de woorden al op mijn tong liggen. Toen ik mijn mond opende, kwam het er sneller uit dan ik had verwacht:
“Ik wil zijn zoals de rest. Hoe kan ik dit aanpakken?”
De psycholoog keek me aan, rustig en bedachtzaam. Ze had geen haast om te reageren. Haar ogen zochten niet naar oordeel, maar naar begrip. Toen stelde ze die ene vraag die me zou doen stilstaan:
“Hoe bedoel je ‘zoals de rest’?”
Die vraag raakte me. Het was zo simpel, maar tegelijkertijd een uitnodiging om dieper te gaan, om mijn eigen gedachten onder de loep te nemen. Wat bedoelde ik eigenlijk? Waarom wilde ik “zoals de rest” zijn? Wat was er aan mijn eigen manier van denken dat me dwarszat?
Ik voelde een schok van spanning in mijn borstkas, alsof ik plotseling een stap zette die ik al jaren vermeden had. Wat hoopte ik eigenlijk te bereiken? Misschien was het niet zozeer een kant-en-klare oplossing die ik zocht, maar eerder een manier om vastigheid te vinden in de chaos van mijn gedachten. Iets om me aan vast te houden. Ik wilde begrijpen waarom ik altijd zo hard tegen de stroom in leek te zwemmen.
“Ik denk dat ik ADHD heb. Of ADD,” voegde ik er snel aan toe, alsof die woorden alles konden verklaren. Want ja, labels gooien, dat kan ik het beste. Misschien, dacht ik, is het makkelijker om mezelf te begrijpen als er een naam op geplakt kan worden. Dan is het in elk geval tastbaar, begrijpelijk, iets wat ik kan vasthouden en analyseren. “En ik begin altijd bij de psycholoog, maar eindig vaak als psycholoog tijdens de sessies. Zo vervelend.” De woorden rolden er haast automatisch uit, en ik zuchtte.
De psycholoog glimlachte lichtjes, maar zonder enig oordeel. Ze liet de woorden tussen ons hangen, zonder ze direct te bevestigen of te ontkrachten. Het voelde alsof ze me de ruimte gaf om dat label voor mezelf te onderzoeken, om te zien wat het werkelijk betekende voor mij. Was het echt de oplossing, of gewoon een nieuwe manier om mezelf in een hokje te plaatsen?
“Waarom denk je dat?” vroeg ze rustig.
Ik zuchtte, mijn ogen op de grond gericht.
“Omdat mijn hoofd nooit stopt,” herhaalde ik, mijn stem nu iets zachter. “Altijd denken, altijd analyseren, altijd alles tot in het extreme overwegen. Zelfs nu, terwijl ik hier zit, gaan er zoveel gedachten door me heen. Ik analyseer jou onbewust, zonder dat het moeite kost. Dit gebeurt zelfs als ik naar de supermarkt ga. Ik probeer onbewust alles en iedereen te begrijpen, en daarom kijk ik graag naar de grond. Het is gewoon te veel.”
Ik pauzeerde even en voegde eraan toe:
“Ik bereken alles. Maar dan ook echt álles. Zelfs als ik in de auto zit, ben ik constant onbewust aan het rekenen. Ik weet precies hoe hard ik rijd, hoe groot de afstand tussen mij en de auto voor me is, en hoe snel die andere auto gaat. Het is nooit stil in mijn hoofd, altijd bezig, altijd vooruitdenken. Dat is het probleem. Ik wil niet altijd zo hoeven nadenken, ik wil gewoon… zijn zoals de rest.”
Ik keek op en voegde er snel aan toe:
“Ik ben niet bang om anders te zijn. Ik weet dat ik anders denk en dat ik de wereld op mijn eigen manier zie. Maar soms, heel soms, wil ik gewoon even normaal zijn. Gewoon niet nadenken, niet alles berekenen.”
Die laatste woorden hingen even in de lucht. Het was niet alleen een verlangen naar rust, maar naar een eenvoud die voor mij onbereikbaar leek. Terwijl anderen gewoon lijken te rijden of te leven, was ik constant bezig alles te berekenen, te voorspellen, te begrijpen.
Ze knikte langzaam, nog steeds zonder oordeel.
“En als je dat zou hebben, die stilte… wat zou dat voor je veranderen?”
Ik moest even nadenken. Wat zou het echt veranderen?
“Ik denk dat ik dan meer rust zou voelen. Minder moe van mezelf. Misschien zou ik minder het gevoel hebben dat ik altijd buiten de groep sta, dat ik niet op dezelfde manier functioneer als anderen. Ik zou… gewoon zijn, denk ik. Misschien zou ik dan beter passen.”
Mijn woorden hingen weer in de ruimte, en voor het eerst voelde het alsof ik niet per se op zoek was naar een label, maar naar een manier om mezelf beter te begrijpen. Misschien was het niet zozeer de diagnose, maar de behoefte aan erkenning van wat er in me omging. Ik wilde rust vinden, niet alleen in mijn omgeving, maar vooral in mijn eigen hoofd.
De psycholoog glimlachte weer zachtjes, haar blik vol begrip.
“Misschien is het niet alleen het label dat je zoekt,” zei ze. “Maar een manier om die innerlijke rust te vinden zonder jezelf te veranderen. Misschien kunnen we samen ontdekken hoe je die rust kunt ervaren, zonder dat je jezelf hoeft te vergelijken met ‘de rest’.”
Haar woorden bleven hangen, en voor het eerst voelde ik een kleine opening. Misschien was dit niet de zoektocht naar een label, maar naar balans. Naar vrede met wie ik ben, ongeacht of ik ‘zoals de rest’ ben of niet.
Dat was het begin van iets moois.
“Ik wil zijn zoals de rest. Hoe kan ik dit aanpakken?”
De psycholoog keek me aan, rustig en bedachtzaam. Ze had geen haast om te reageren. Haar ogen zochten niet naar oordeel, maar naar begrip. Toen stelde ze die ene vraag die me zou doen stilstaan:
“Hoe bedoel je ‘zoals de rest’?”
Die vraag raakte me. Het was zo simpel, maar tegelijkertijd een uitnodiging om dieper te gaan, om mijn eigen gedachten onder de loep te nemen. Wat bedoelde ik eigenlijk? Waarom wilde ik “zoals de rest” zijn? Wat was er aan mijn eigen manier van denken dat me dwarszat?
Ik voelde een schok van spanning in mijn borstkas, alsof ik plotseling een stap zette die ik al jaren vermeden had. Wat hoopte ik eigenlijk te bereiken? Misschien was het niet zozeer een kant-en-klare oplossing die ik zocht, maar eerder een manier om vastigheid te vinden in de chaos van mijn gedachten. Iets om me aan vast te houden. Ik wilde begrijpen waarom ik altijd zo hard tegen de stroom in leek te zwemmen.
“Ik denk dat ik ADHD heb. Of ADD,” voegde ik er snel aan toe, alsof die woorden alles konden verklaren. Want ja, labels gooien, dat kan ik het beste. Misschien, dacht ik, is het makkelijker om mezelf te begrijpen als er een naam op geplakt kan worden. Dan is het in elk geval tastbaar, begrijpelijk, iets wat ik kan vasthouden en analyseren. “En ik begin altijd bij de psycholoog, maar eindig vaak als psycholoog tijdens de sessies. Zo vervelend.” De woorden rolden er haast automatisch uit, en ik zuchtte.
De psycholoog glimlachte lichtjes, maar zonder enig oordeel. Ze liet de woorden tussen ons hangen, zonder ze direct te bevestigen of te ontkrachten. Het voelde alsof ze me de ruimte gaf om dat label voor mezelf te onderzoeken, om te zien wat het werkelijk betekende voor mij. Was het echt de oplossing, of gewoon een nieuwe manier om mezelf in een hokje te plaatsen?
“Waarom denk je dat?” vroeg ze rustig.
Ik zuchtte, mijn ogen op de grond gericht.
“Omdat mijn hoofd nooit stopt,” herhaalde ik, mijn stem nu iets zachter. “Altijd denken, altijd analyseren, altijd alles tot in het extreme overwegen. Zelfs nu, terwijl ik hier zit, gaan er zoveel gedachten door me heen. Ik analyseer jou onbewust, zonder dat het moeite kost. Dit gebeurt zelfs als ik naar de supermarkt ga. Ik probeer onbewust alles en iedereen te begrijpen, en daarom kijk ik graag naar de grond. Het is gewoon te veel.”
Ik pauzeerde even en voegde eraan toe:
“Ik bereken alles. Maar dan ook echt álles. Zelfs als ik in de auto zit, ben ik constant onbewust aan het rekenen. Ik weet precies hoe hard ik rijd, hoe groot de afstand tussen mij en de auto voor me is, en hoe snel die andere auto gaat. Het is nooit stil in mijn hoofd, altijd bezig, altijd vooruitdenken. Dat is het probleem. Ik wil niet altijd zo hoeven nadenken, ik wil gewoon… zijn zoals de rest.”
Ik keek op en voegde er snel aan toe:
“Ik ben niet bang om anders te zijn. Ik weet dat ik anders denk en dat ik de wereld op mijn eigen manier zie. Maar soms, heel soms, wil ik gewoon even normaal zijn. Gewoon niet nadenken, niet alles berekenen.”
Die laatste woorden hingen even in de lucht. Het was niet alleen een verlangen naar rust, maar naar een eenvoud die voor mij onbereikbaar leek. Terwijl anderen gewoon lijken te rijden of te leven, was ik constant bezig alles te berekenen, te voorspellen, te begrijpen.
Ze knikte langzaam, nog steeds zonder oordeel.
“En als je dat zou hebben, die stilte… wat zou dat voor je veranderen?”
Ik moest even nadenken. Wat zou het echt veranderen?
“Ik denk dat ik dan meer rust zou voelen. Minder moe van mezelf. Misschien zou ik minder het gevoel hebben dat ik altijd buiten de groep sta, dat ik niet op dezelfde manier functioneer als anderen. Ik zou… gewoon zijn, denk ik. Misschien zou ik dan beter passen.”
Mijn woorden hingen weer in de ruimte, en voor het eerst voelde het alsof ik niet per se op zoek was naar een label, maar naar een manier om mezelf beter te begrijpen. Misschien was het niet zozeer de diagnose, maar de behoefte aan erkenning van wat er in me omging. Ik wilde rust vinden, niet alleen in mijn omgeving, maar vooral in mijn eigen hoofd.
De psycholoog glimlachte weer zachtjes, haar blik vol begrip.
“Misschien is het niet alleen het label dat je zoekt,” zei ze. “Maar een manier om die innerlijke rust te vinden zonder jezelf te veranderen. Misschien kunnen we samen ontdekken hoe je die rust kunt ervaren, zonder dat je jezelf hoeft te vergelijken met ‘de rest’.”
Haar woorden bleven hangen, en voor het eerst voelde ik een kleine opening. Misschien was dit niet de zoektocht naar een label, maar naar balans. Naar vrede met wie ik ben, ongeacht of ik ‘zoals de rest’ ben of niet.
Dat was het begin van iets moois.
